Daniëlle Schalkwijk (1992) is historica met een voorliefde voor het erfgoed van Utrecht.  Geboren met een ‘oude ziel’ zet deze dame zich in voor historisch besef onder jongeren. Op vrijdagavond negeert ze vaak dat ze al aan de verkeerde kant van de twintig is.

In augustus las ik in de Uitagenda een oproep om ambassadeur te worden van Thirty030. Gedreven door het gevoel dat ik meer uit mezelf moet halen, hoor te netwerken zoals het onze generatie betaamt en me daarbij kan inzetten voor onze stad, zit ik ’s avonds een filmpje van mezelf op te nemen. Volgens mijn vrienden heb ik slechts twee gezichtsuitdrukkingen: moeilijk of schaterlachend. Dat filmpje is dan ook heel confronterend, zowel vanwege mijn gezichtsuitdrukking als ook door de heersende gedachte ‘**** zit ik nu echt een filmpje op te nemen?’.

Twee weken later zit ik bij de eerste meeting van Thirty030. Even vraag ik mij af waarom ik het ook alweer nodig vond om dit te gaan doen, naast een fulltime baan, sporten, eten, slapen, dansen en de verzorging van mijn kat (héél belangrijk). Van niks doen en in je comfort zone blijven is echter nog nooit iemand gegroeid, en mijn gevoel slaat al snel om na het ontmoeten van mijn mede-Thirty030’ers. Naar de goede kant welteverstaan.

Die vrijdag ga ik naar het Nederlands Volksbuurtmuseum, omdat ik heel graag de voorstelling over de Zeven Steegjes wil zien die de dag daarvoor is geopend. Het Volksbuurtmuseum zelf vind ik fantastisch. Het is een beetje knullig, maar zo heerlijk om oude foto’s, spulletjes die opa en oma gebruikten en de emotie van de vrijwilligers voor onze oude stad te zien.

Op één van de bovenetages wordt een korte documentaire getoond over de volkshuisvesting in de twintigste eeuw: ‘asociale’ gezinnen die ‘heropgevoed’ worden voor ze recht krijgen op een betere woning. Het Houtplein, de Hooipoort, Wijk C zoals Wijk C ooit was (krotten, vies en verpauperd). Het zijn beelden waar mijn generatie geen weet van heeft, de locaties zijn verdwenen, de meeste arbeiderswoningen worden nu bewoond door mensen die ik niet per se arbeider zou noemen.

Voor de tv zitten twee oudere mensen mee te knikken met de film, elkaar aan te stoten, ‘woonden wij toen nog hier?’. Aandoenlijk. Voor hen zijn de beelden wel herkenbaar. Dankzij een kort gesprek na de film kom ik te weten dat de mensen van ‘voor de oorlog’ zijn (sorry, ik ben zo’n persoon die op publieke locaties met onbekenden in gesprek gaat). Zij hebben Utrecht meegemaakt in de jaren dertig, veertig en vijftig. Het gaat over jezelf wassen in de tobbe, waar je acht broertjes en zusjes voor jou in hebben gezeten. Het niet hebben van een wc of badkamer in huis. Op zaterdag, na je 48-urige werkweek, naar het badhuis waar je 5 minuten kreeg voor de bewaker op je deur stond te bonken. Op zaterdagavond natuurlijk gaan dansen. Ze spreken met liefde over een stad die veranderd is en in verandering zal blijven zijn.  Ik weet weer waarom ik mezelf wil inzetten voor onze stad. Opdat er over 100 jaar een tentoonstelling is over ‘ons Utrecht in 2020’ en mijn kinderen daar dan als trotse oudjes rondlopen.

Utrecht heeft een gelaagde geschiedenis en gelaagde samenleving. Door ons nu voor de stad in te zetten, onze mening te geven, de stad socialer te maken, ons erfgoed op de kaart te zetten en vooral door te genieten,  laten we een “historische voetafdruk’’ achter die weer zoveel kan betekenen voor de volgende generaties. Wij zijn er niet meer over 100 jaar, maar we kunnen wel iets achterlaten.

Bedankt oud-Utrechters voor dit besef. Het enige wat ik niet kan begrijpen is dat jullie Utrecht hebben verlaten.

Deze tekst is niet gesponsord door het Volksbuurtmuseum, maar persoonlijke tip: ga!

Deze column is verschenen in De NUK.